Van Wederopbouw tot Verbouw: 40 jaar SERV en 75 jaar SER Nederland

Speech van Kim Putters in het Vlaams Parlement in het teken van het 40-jarig bestaan van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.

22 april 2025

Het gesproken woord geldt.


Geachte dames en heren,

Wat fijn en eervol dat ik vandaag hier te gast mag zijn, in het hart van de Vlaamse politiek. Vanochtend bevond ik me al in het hart van de Vlaamse sociale dialoog, bij de SER Vlaanderen.

Met het bestuur van de Vlaamse SER heb ik gesproken over de grote veranderingen waarmee jullie en wij te maken hebben, en wat de rol van sociale partners daarin kan zijn. Het gesprek heeft mij gesterkt in mijn observatie dat de Vlaamse context verschilt van de Nederlandse, maar dat er vooral veel is dat ons bindt. Al was het maar omdat geopolitieke veranderingen niet ophouden bij de grens. Dat geldt ook voor onderwerpen als klimaat, vergrijzing, AI: eigenlijk alles wat er in deze tijd op ons afkomt. Al deze opgaven vragen om een stevige, gezamenlijke en stabiele aanpak. Maar juist daarin slagen we steeds minder goed, zowel in de politiek als het maatschappelijk debat. We zien dat partijen tegenover elkaar komen te staan, en ook dat besluitvorming over belangrijke thema’s – zoals bij ons stikstof, energie en klimaat – uitblijft. De basis om elkaar te vinden en samen verantwoordelijkheid te nemen is fragiel.

Afstemming met onze Vlaamse tegenhanger vind ik sowieso belangrijk, maar in deze bijzondere tijden misschien nog wel meer dan ooit. We kunnen veel van elkaar leren, maar ik denk ook dat we elkaar kunnen versterken in de omgang met ontwikkelingen en uitdagingen die groter zijn dan Nederland of Vlaanderen.

Over die uitdagingen en onze rol daarin wil ik vandaag graag iets vertellen. U hebt mij ook gevraagd dat te doen: te schetsen hoe ik kijk naar het belang van het sociaal overleg in het licht van alle maatschappelijke en geopolitieke ontwikkelingen. Dat ga ik zo doen.

Ik waarschuw u alvast: gegeven hoe de wereld er op dit moment uitziet, ontkom ik er niet aan een serieuze toon aan te slaan. Tegelijk ben ik het eens met de filosoof Karl Popper, die vindt dat wij een morele plicht hebben tot optimisme. Ik ga daarom mijn best doen om positief te eindigen.

En met uw goedvinden wil ik ook positief beginnen. Door alle geopolitieke onzekerheid zou je het bijna vergeten, maar het is feest. Niet alleen vandaag, maar zelfs het hele jaar. U wist uiteraard al dat de SER Vlaanderen dit jaar zijn 40-jarig bestaan viert. Deze bijeenkomst is mede georganiseerd ter ere daarvan. Bij ons in Nederland moet het jubileum nog komen, maar ook de SER Nederland is dit jaar jarig: wij worden zelfs 75 jaar. Dat klinkt een stuk ouder dan 40, maar bij nadere bestudering is dat niet zo. Ik heb me laten vertellen dat de SER Vlaanderen is ontstaan uit twee voorgangers, die net als onze SER dateren uit de tijd van de wederopbouw. Oftewel: naast uitdagingen voor de toekomst delen we een vergelijkbare geschiedenis. Later dit jaar zullen ook wij uitgebreid stilstaan bij die lange historie en wat er in die periode bereikt is. Wat misschien nog interessanter is: historische lessen die we daaruit kunnen trekken voor de toekomst.

Misschien wel de belangrijkste les voor mij persoonlijk wil ik alvast aan u verklappen. Namelijk dat het door een sterke sociale dialoog, óók onder zeer moeilijke omstandigheden, mogelijk is gebleken om tegengestelde belangen te overbruggen en polarisatie tegen te gaan.

Met die zeer moeilijke omstandigheden doel ik op de dramatische situatie van direct na de Tweede Wereldoorlog. De oprichting van onze SER en ook die in Vlaanderen is niet los te zien van die dramatische achtergrond. Onze SER kwam op 21 juli 1950 voor het eerst bijeen. Net achter ons lag toen een tijd van extreme tegenstellingen en polarisatie, maar ook van diepe armoede en ongelijkheid. Hoe konden we uit die puinhopen weer een samenleving opbouwen? En een florerende economie, als motor om welvaart te genereren en een redelijk inkomen voor zoveel mogelijk mensen?

En toch. Juist in die tijd van wederopbouw is de basis gelegd voor de overlegeconomie zoals wij die nog altijd kennen. Die is ontstaan vanuit het gedeelde besef: als we uit deze situatie willen komen, dan hebben we elkaar keihard nodig. De ervaringen van werkgevers en werknemers tijdens de oorlog hebben met andere woorden een blijvende impact gehad op de arbeidsverhoudingen en het beleid in de periode ná de oorlog. Met dat besef als fundament is bij ons, en ik schat in ook bij jullie, de wederopbouw begonnen. Nederland wilde daarbij een sociale markteconomie zijn: geld verdienen, maar wel onder goede voorwaarden, zoals een redelijk inkomen, normale werktijden en goede zorg.

Terugkijkend zijn we daarin enorm goed geslaagd. Het economische en sociale verhaal van Nederland is de afgelopen 75 jaar steeds een verhaal van vooruitgang geweest. Niet voor iedereen, zeg ik er meteen bij. Er is al die tijd ook armoede en ongelijkheid blijven bestaan. En nee, het was ook geen voortdurende vooruitgang maar een stapsgewijze, met af en toe een serieuze stap terug. Zoals in de crisis van de jaren ‘80. Maar toch: de manier waarop we in de periode na de oorlog tot nu onze economie hebben opgebouwd, heeft ons veel welvaart en vrijheid gebracht.

Wat ik daaraan nog wil toevoegen: er zijn in die periode óók sterke maatschappelijke instituties ontstaan: instellingen waar recht wordt gesproken, onderwijs wordt gegeven, wetenschap bedreven en mensenrechten gewaarborgd. Het was een periode waarin bedrijven zich hielden aan wetgeving en bijdroegen aan maatschappelijk nut. We staan daar vaak niet bij stil, maar het kunnen vertrouwen op die instituties is cruciaal voor welvaart en vrede. Onlangs kregen drie economen de Nobelprijs voor de Economie, voor onderzoek waarin ze laten zien dat welvaart en vrede het beste zijn gegarandeerd in landen waar zulke maatschappelijke instituties goed functioneren.

Ik maak een bruggetje naar onze tijd. Hoe staat het vandaag de dag met die garanties voor welvaart en vrede, en zijn we ons er voldoende van bewust? Hoe staat het met het institutioneel vertrouwen? En met de bereidheid om samen tot oplossingen te komen? Op dit punt moet ik dan toch, ik had u al gewaarschuwd, de positieve toon van mijn verhaal bijstellen. Want in onze tijd is daarin beslist iets aan het schuiven.

Ik zeg daarmee overigens niet, dat we niet meer verder kunnen op die geleidelijke weg verder omhoog. Ook met Karl Popper’s plicht tot optimisme in het achterhoofd, ga ik er vanuit dat we in 2040 vrij zijn van oorlog op Europees grondgebied. En dat sociale partners, overheid en anderen er samen in zijn geslaagd om Nederland te verbouwen tot een brede welvaartseconomie: een sterke en sociale economie binnen planetaire grenzen. Dat klinkt heel ambitieus, maar het is wat mij betreft niet alleen een wensbeeld: ik acht zo’n economie daadwerkelijk goed mogelijk. Maar die geleidelijke weg verder omhoog is wel minder vanzelfsprekend dan in de afgelopen 75 jaar.

Dat komt omdat de wereld van nu er anders uitziet. Er is op dit moment namelijk wél oorlog op Europees grondgebied door de Russische inval in Oekraïne, iets dat daarvoor echt ondenkbaar was. Wat we ook echt niet zagen aankomen is dat internationale partnerschappen op het vlak van veiligheid en handel onder druk zijn komen te staan. Dat er importtarieven zouden komen. Dat bedrijven, ook in België, van de Amerikaanse ambassade in hun land een anti-diversiteitsbrief zouden krijgen. Maar ook op andere vlakken is er beweging. We beginnen de gevolgen van klimaatverandering echt te merken, terwijl paradoxaal genoeg de aandacht voor klimaatbeleid terugloopt. We komen in een fase van vergrijzing, waarin we moeite hebben om onze gezondheidszorg en andere maatschappelijke taken en opgaven goed overeind te houden. En dan is er nog kunstmatige intelligentie, waarbij we nog maar aan het begin staan van allerlei veranderingen. Zo kan ik doorgaan.

Om te kunnen omgaan met die veranderingen en de vragen die ze oproepen, zijn slagkracht en het nemen van verantwoordelijkheid essentieel. Maar ik moet helaas constateren dat onze politiek niet goed bij machte is om op die grote vragen een antwoord te formuleren. Dat komt doordat het politieke landschap in toenemende mate gefragmenteerd en gepolariseerd raakt. In discussies voeren tegenstellingen vaak de boventoon. Als je voor het klimaat bent, dan ben je tegen de industrie. Maar zo werkt het niet. Welvaart, juist brede welvaart, moeten we echt verdienen met elkaar. Om daar te komen, zijn ieders inspanningen van belang.

Wat we bij de SER proberen, is om die lastige thema’s - arbeidsmigratie, belastingen en toeslagen, AI, landbouw - toch vast te pakken. Om in enige rust met elkaar over grote ontwikkelingen te praten, en daarbij verder te kijken dan vier jaar. Door feitelijk te kijken naar de sociale, economische én ecologische implicaties van al die ontwikkelingen. Om u een beeld te geven: over AI en werk komt binnenkort een advies van ons uit, over arbeidsmigratie later dit jaar ook. Eén van onze meest recente adviezen gaat over wat al die samenlopende transities betekenen voor het werken in de landbouw, rond water en natuurbeheer.

Wat in al die publicaties van de SER zichtbaar wordt gemaakt, is dat ondernemers en werkenden de gevolgen van alle verschuivingen als eerste merken. In het maatschappelijke en politieke debat lijken ontwikkelingen als klimaatverandering soms ver weg. Maar voor hen zijn het geen abstracties. Boeren hebben in het hier en nu te maken met meer droogte én meer wateroverlast, met verzilting en afnemende bodemvruchtbaarheid. Ook andere ondernemers merken dat voldoende schoon water in de zomerperiode niet meer vanzelfsprekend is. Voor de sociaal-economische implicaties van de waterproblematiek hebben we onlangs aandacht gevraagd in onze signalering over water. Uiteraard merken ondernemers ook de gevolgen van de vergrijzing: vraag een ondernemer waarvan diegene wakker ligt en het antwoord is: openstaande vacatures. Alle veranderingen sijpelen vervolgens ook door naar huishoudens en leefgemeenschappen.

Veranderingen zijn op zichzelf niet goed of slecht. Veel verschuivingen, vooral verduurzaming en de inpassing van AI, bieden juist ook kansen om onze economie te versterken, de kwaliteit van werk te verbeteren en het werk slimmer te plooien rond schaarse menskracht. Die kansen moeten we zeker benutten. Maar er is ook een andere kant. We weten namelijk dat grote transities de neiging hebben om bestaande verschillen te vergroten: de kosten en baten worden niet altijd gelijk verdeeld. Niet iedereen kan automatisch mee met alle veranderingen.

Wat we zien is dat de verschillen in de samenleving groter worden. Dat is heel zorgelijk. We moeten echt zien te voorkomen dat een steeds grotere groep aan de verkeerde kant van de streep komt te staan. Met velen gaat het geweldig in Nederland, dat zien we ook in internationale lijstjes. Maar tegelijk is er ook een groep die dat niet merkt. En die groep groeit. Ons Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), mijn vorige werkplek, vraagt Nederlanders al een paar decennia om hun tevredenheid over het leven een cijfer te geven. Het gemiddelde cijfer is al een paar decennia gelijk: een 8. Maar waar twintig jaar geleden een groot deel van de mensen rondom dat gemiddelde scoorde, is dat nu niet meer zo. Het gedeelte boven de 8 groeit, maar het deel dat lager scoort dan een 6 of een 5 groeit óók.

Daarvoor is niet één oorzaak aan te wijzen maar vaak is er sprake van een stapeling: een lager besteedbaar inkomen, een minder goed ontwikkeld sociaal netwerk en een minder goede gezondheid. Dikwijls is het één het gevolg van het ander. In elk geval versterken die problemen elkaar en vergroten ze zo het verschil met de mensen die alles in overvloed lijken te hebben. Die tegenstelling maakt dat het voor het gevoel van velen niet meer klopt in Nederland.

Dat de uitgangsposities voor een gezond leven zo kunnen verschillen tussen mensen, wil ik graag nog iets verder toelichten. Het gaat hier namelijk om een scheidslijn tussen mensen die misschien wel het meest zichtbaar is in de samenleving. Wij hebben bij de SER in 2023 een advies uitgebracht over sociaal-economische gezondheidsverschillen. Neem het verschil tussen de 20 procent meest welvarende en de 20 procent minst welvarende mensen in Nederland. Enig idee hoeveel langer die 20 procent rijkste mensen leven? 8 jaar! Kijken we naar het aantal levensjaren in goede gezondheid, dan wordt het verschil zelfs 24 jaar! In het advies doen we de aanbeveling om een minister van Gezondheid aan te stellen, omdat we denken dat een transitie nodig is van zorg (genezen) naar gezondheid (preventie).

Om ons heen zien we dus een groeiende groep mensen die vooral nadelen ondervindt van de veranderingen. Een groep die onzeker is, die zorgen heeft. Mensen die zich best kunnen voorstellen dat AI en verduurzaming kansen met zich meebrengen – maar die zich afvragen of die gouden toekomst er ook voor hén is. Er is een groeiende groep mensen, die denkt dat 75 jaar van vooruitgang inmiddels langs hen heen aan het gaan is. Dat is zorgelijk.

Nu is het wel zo – dat weten we van eerdere verschuivingen - dat bedrijven, de arbeidsmarkt en uiteindelijk ook de samenleving vaak goed in staat zijn om grote veranderingen op te vangen. Tegelijk weten we ook dat die overgangsperiode lang kan duren. Vaak gaat het om decennia. Een overgangsperiode kan op de arbeidsmarkt gepaard gaan met grote dynamiek, waarin niet alleen veel nieuwe banen ontstaan maar waar ook banen of soms delen van sectoren verdwijnen. Veel bestaande banen kunnen bovendien sterk van karakter veranderen. Dat heeft grote effecten op de levens van mensen.

Het is daarom te makkelijk om te zeggen dat die problemen zich wel zullen oplossen met de tijd. Mensen hebben reële en terechte zorgen. Daar komt nog bij dat onze economie en samenleving meer dan vroeger te maken hebben met wat je ‘een overvloed aan schaarste’ zou kunnen noemen: schaarste aan menskracht, aan fysieke ruimte, aan de ecologische draagkracht van onze bodem en rivieren, aan voldoende zoetwater, aan elektriciteit. Het wordt al met al een enorme uitdaging om onze economie, samenleving en leefomgeving toekomstbestendig te maken. En daarbij te voorkomen dat een groep mensen tussen wal en schip belandt.

Maar het kan wél. Sterker nog: daar ben ik van overtuigd. Wij - daarmee bedoel ik Nederland, maar Vlaanderen net zo goed - hebben een goede uitgangspositie: verdienvermogen, veel kennis en sterke instituties. Maar het gaat niet vanzelf. Ons huidige economische model gaat namelijk ten koste van menselijke en natuurlijke hulpbronnen, dus uitputting van mens en natuur. Op de huidige weg doorgaan past niet bij goed voorouderschap. Individueel belang en economisch profijt alleen gaan ons niet brengen bij een toekomstbestendige economie. Daarin een omslag maken kan niemand in zijn eentje. Net als na de oorlog vraagt deze combinatie van grote uitdagingen van zowel de politiek als van maatschappelijke partijen opnieuw om overeenstemming. Daar horen keuzes bij die vanuit het individuele belang vaak niet gemakkelijk zijn, maar voor het algemene belang wel hard nodig.

Kunnen we dat? We leven immers in een tijd van groeiende tegenstellingen. We zijn het minder snel eens, en we accepteren minder van elkaar. Die tegenstellingen hangen in mijn beleving samen met de onzekerheid waarover ik net sprak. En die tegenstellingen groeien. Wat daarbij niet helpt is dat politici, algoritmen en media – die soms bovendien met elkaar verknoopt lijken – niet altijd toenadering en nuance zoeken, maar juist de verschillen tussen mensen benadrukken. Dat is niet goed voor de bestuurbaarheid van het land. En daarmee voor het oplossen van problemen.

De nabije toekomst: wat ons te doen staat

Dat alles brengt me bij de vraag – uw vraag aan mij – wat sociale partners de komende tijd te doen staat, in het licht van alles wat op ons afkomt. In de periode van wederopbouw slaagden sociale partners erin een verbindende rol te spelen vanuit een situatie van diepe armoede en grote sociale tegenstellingen. Van wederopbouw gaan we wat mij betreft nu naar verbouw van onze economie: de omslag naar een brede welvaartssamenleving waar economische, ecologische en sociale belangen in evenwicht zijn, zonder afwenteling op latere generaties of het buitenland.

We naderen een moment in de geschiedenis waarin alle systemen opnieuw doordacht moeten worden. Het is belangrijk om daarbij iets verder te kijken dan tegenstellingen in het hier en nu, waarin we vaak verdwalen. Ik ben ervan overtuigd dat het nodig is om over regeerperiodes heen beleid met elkaar te ontwikkelen en verder te kijken dan vandaag. Ook in het belang van de toekomstige generaties. Eerlijk gezegd mis ik wel een beetje dat langetermijnperspectief. Zeker in een tijd van verschillende crises worden we opgeslokt door wat er vandaag gebeurt, terwijl juist dan belangrijk is dat mensen weten waar we heen bewegen.

De polder is van oudsher een plek om tegenstellingen te overbruggen op de route naar een toekomstbestendige samenleving en economie. Wat mij betreft is de polder nog steeds – en juist nu – een plek voor verbinding. Maar de weg naar brede welvaart is een smal paadje. Over nationale en internationale uitdagingen heb ik het gehad. Ik wil nog twee specifieke uitdagingen noemen, die te maken hebben met het sociaal-economisch overleg.

De eerste is dat de garanties voor welvaart en vrede waarover ik eerder sprak, onder druk staan. Niet alleen is er een groeiende groep mensen die minder grip op het dagelijks bestaan ervaart. Maar ik zie ook het onbehagen en wantrouwen toenemen richting de instituties die daarop een antwoord formuleren. De uitkomsten van onderhandelingen en besluitvorming worden veel minder automatisch geaccepteerd dan vroeger. Dat geldt zowel voor achterbannen als voor het brede publiek. En, zeg ik er maar bij, soms ook voor de politiek die het ‘primaat’ erg naar zich toetrekt. Uiteraard beslist uiteindelijk de politiek. Maar ook beleidsmakers komen verder als maatschappelijke partijen in de positie komen om met draagvlak, kennis en organiserend vermogen bij te dragen aan de economie en samenleving van de toekomst.

De tweede uitdaging voor het sociaal overleg gaat over representatie en participatie. Mensen worden minder snel lid van de vakbond. Vaste zuilen hebben plaatsgemaakt voor een veelheid aan groepen. Soms georganiseerd, soms niet. Soms permanent, soms tijdelijk. Veel mensen organiseren zich überhaupt niet meer, maar zoeken buiten structuren om naar informatie. Sociale partners vinden het niet altijd makkelijk om open te staan voor andere stakeholders. Soms ís het ook niet makkelijk. Veel nieuwe groepen zijn wel in staat om te zeggen wat zij willen, maar kunnen geen afspraken maken namens een achterban. Dat is een puzzel, want waar zit dan het commitment: wie maakt dan afspraken namens wie? En toch kan een instituut als de SER alleen bestaansrecht houden als het ons lukt om zoveel mogelijk geluiden te beluisteren en mee te wegen. En om dus ook een breed platform te zijn voor sociale dialoog. Daar zijn wij druk mee bezig. Zo heeft de SER sinds een aantal jaar een zzp-vertegenwoordiging. En in 2015 is het SER Jongerenplatform in het leven geroepen.

Daarmee maak ik al een bruggetje naar het ‘hoe’. We hebben met zijn allen een beeld voor ogen waar we naartoe moeten, maar hoe kunnen we stappen zetten om daar ook echt te komen? Ook hier geldt weer dat eenvoudige oplossingen niet bestaan. Dat is goed om te benadrukken, want die indruk wordt nog weleens gewekt tegenwoordig: dat we de grote problemen van deze tijd morgen al kunnen oplossen. Integendeel, zou ik willen zeggen. Mijn indruk is dat we een paar keer een echte crisis hebben meegemaakt: Covid bijvoorbeeld. Maar veel van wat wij allemaal als ‘crisis’ betitelen, is in feite ontstaan doordat we te weinig kijken naar de lange lijnen. De korte termijn overheerst. En daarmee hebben we de neiging om problemen van ons af te schuiven. Dus dat is wel een stevige bijsluiter bij mijn verhaal over wat ondernemers, bedrijven, overheden en burgers kunnen doen. Het is niet een kwestie van een beentje bijtrekken, en dan zijn we er weer. Er is meer nodig.

En toch is er veel reden tot optimisme. Laat ik beginnen bij de SER zelf. De kracht van de SER is dat wij los van de waan van de dag ons werk doen, als één van de belangrijkste adviesorganen van de regering. De SER kan lange lijnen uitzetten en adviezen opstellen met een breed draagvlak, gebaseerd op feiten. Juist in tijden van grote ideologische tegenstellingen - en soms ook van feitenvrijheid - in de politiek en samenleving, is dat enorm waardevol. Als SER proberen wij te depolitiseren. Daar voeg ik meteen aan toe dat we die verschillen tussen mensen ook niet moeten overdrijven. Er is een groot deel van de samenleving dat minder vocaal is, dat wel veel zorgen heeft, maar ook genuanceerd zoekt naar oplossingen en samenwerking. Ik heb dat weleens het zwijgende midden genoemd. Die constructieve krachten proberen wij actief op te zoeken. Vaak liggen ideeën van mensen dichter bij elkaar dan ze denken.

Dat doen we niet ongericht en overal, maar vanuit één kader dat richting geeft en helpt bij te sturen als het fout gaat. Voor de SER is dat kompas ‘brede welvaart’, dat we sinds een jaar hebben verankerd in onze doelstelling: “het bevorderen van brede welvaart waar samenleving, economie en milieu in balans zijn, hier en nu, later en elders”. Brede welvaart is in die optiek uiteindelijk alleen bereikbaar als we voldoende verdienvermogen hebben, als de banen ook goede en zekere banen zijn, en als we erin slagen de aarde niet slechter achter te laten dan dat we haar aantroffen.

Zo proberen wij op onze manier bij te dragen aan de beweging die nodig is, in dialoog met bedrijven en werknemers, overheden, burgers en onderwijspartijen. In de wetenschap dat niemand die beweging alleen kan inzetten. Maar ook in het besef dat er veel gebeurt. Zeker op lokale schaal zijn er tal van initiatieven van mensen en organisaties, die niet wachten tot de overheid morgen de problemen gaat oplossen. Bij die ondernemers en andere burgers - met hun zorgen én goede ideeën - begint onze analyse.

Daarmee is de grote problematiek waarover ik sprak niet getackeld. Maar het schetst wél de weg die we met zijn allen moeten bewandelen. Voor een brede welvaart hebben we alles en iedereen nodig. Een overheid die de regie pakt, kaders stelt én consistent is. Bedrijven die investeren in innovatie en goede banen. Burgers die hun bijdrage leveren, onder meer door zich te ontwikkelen. Maar ook de lokale overheid, het bedrijfsleven en instituties zoals de SER, die bestaande beweging opzoeken en proberen te versterken.

En op deze dag wil ik ook zeker benadrukken: gegeven onze historie en vooruitzichten zie ik alle reden voor de SER’en in Nederland en Vlaanderen om elkaar daarin te versterken. Ik hoop van harte dat onze gesprekken vandaag daar ook aan bijdragen.

Daarmee sluit ik dan toch positief af, zoals ik beloofd had. Zoals sociale partners een verbindende, richtinggevende rol hebben gespeeld in de wederopbouw, zo kan de polder opnieuw van grote betekenis zijn bij de verbouw van onze economie en samenleving richting de toekomst. Dat zijn misschien grote woorden, maar groot zijn ook de uitdagingen waar wij voor staan. Kijk naar geopolitiek, klimaatverandering, kijk naar de polarisatie. Kijk naar mensen die achterblijven en grote, reële zorgen hebben. Het blijft daarom van belang, ook voor de politiek, om in te zien wat de polder zo uniek maakt, en wat de toegevoegde waarde er van is.

Wat is er nodig om groeiende tegenstellingen te overbruggen, mensen met elkaar te verbinden en niemand achter te laten? Voor de komende tijd blijft dat volgens mij de kernvraag. In het streven naar verbinding in de breedste zin van het woord kunnen én moeten sociale partners en overheid elkaar de hand reiken. In mijn werk bij de SER, maar ook al lang daarvoor, is dat steeds mijn persoonlijke motivatie geweest. En het lijkt me ook een motivatie waarmee onze SER en de Vlaamse, in goede samenwerking, nog zeker 75 jaar vooruit kunnen.

Ik dank jullie.