Samenleving in de steigers
Keynote van SER-voorzitter Kim Putters tijdens de eerste editie van de lezingenserie van Kathedralenbouwers op maandag 24 april 2023
Het gesproken woord geldt.
Wat ben ik vereerd om hier vandaag met jullie, samen met Bas van Bavel, tussen de prachtige optredens van Capella Pratensis, een verhaal te mogen delen. Wat ik wil delen is een verhaal over bouwen aan een nieuwe economie en de samenleving van de toekomst, leunend op waar we vandaan komen. Een verhaal dus over bouwen in dit wel heel bijzondere gebouw, de Sint-Jan. Een kathedraal, oftewel een kerk waar een bisschop zijn zetel, zijn 'cathedra' heeft, en de noodzaak om iedereen, niet alleen een bisschop, te betrekken bij het inrichten van onze samenleving: wie zit erbij aan tafel?
Kathedralenbouwers van de samenleving
Het vraagt om een langetermijnblik om een kathedraal te bouwen, want de bouw duurde lang en is feitelijk nooit af. De kathedralenbouwers wisten dat ze het ook voor volgende generaties deden, overtuigd van de blijvende waarde van in dit geval religie in de samenleving. En, ook nog eens met de blik over landsgrenzen. De bouwstijl van deze kathedraal is verwant aan een aantal grote stadskerken in het oude hertogdom Brabant, te weten de kerken van onder andere Antwerpen, Mechelen en Leuven, de zogeheten Brabantse gotiek, waarmee duidelijk is dat we als Brabantse Europeanen ook over de landgrenzen heen kijken. De Sint-Jan is bovendien een voorbeeld van hoe we met transities en stormen om kunnen gaan, obstakels moeten overwinnen, zoals de Beeldenstorm in 1566.Langere tijd – en dan hebben we het over eeuwen – zou het ook ondenkbaar zijn geweest dat iemand met een homoseksuele geaardheid dit verhaal hier met u kon delen vanaf de kansel, but the times they are a changin, zoals Bob Dylan al schreef in zijn boodschap van blijvende verandering. Instituties – zoals een kerk maar ook deze geschreven en ongeschreven omgangsregels – veranderen soms snel, meestal langzaam, en kennen een lang pad. We voelen steeds opnieuw de noodzaak, en vragen de ruimte, om onze samenleving en daarmee onszelf opnieuw uit te vinden. Ook nu staan we voor zware uitdagingen en zijn veranderingen in onze manier van samenleven nodig. In het boek De Goede Voorouder spreekt Roman Krznaric van ‘kathedraaldenken’ over onze samenleving en economie van de toekomst.
Samenleven, hoe doen we dat eigenlijk? En vooral: hoe doen we dat goed? Natuurlijk, we leven nu ook samen, maar ook vaak langs elkaar heen. Decennia van individualisering hebben mensen geleidelijk steeds meer uit elkaar gedreven. En als we elkaar niet meer zien, wanneer we niet meer luisteren, begrijpen we elkaar niet meer en staan we er steeds meer alleen voor. It takes a village to raise a child, maar iedereen in het dorp is druk, druk, druk en voor het kind is dan weinig aandacht meer. Ik bedoel te zeggen: het samenleven kan wel wat beter. Hierin kunnen we ons laten inspireren door Ubuntu, een term uit Zuidelijk Afrika, die kan worden vertaald als: ik ben omdat wij zijn. Het geloof dat de hele mensheid onderling verbonden is. De mens is een mens door andere mensen en het leven in verbondenheid kan ons maken tot goede voorouders. Als je de gemeenschap om je heen in staat stelt om zich te verbeteren is dat een verrijking van iedereen die daaraan bijdraagt. Dit vraagt om het opnieuw uitvinden van wat samenleven betekent.
Het Nederlands is - zover ik weet - de enige taal waarin samen en leven zijn samengevoegd tot samenleven. Een bijzonder woord met een betekenis die weer meer lading kan en moet krijgen. Onlangs was ik in gesprek met een groep studenten over leven in een vrije samenleving. Ik vroeg hen wat vrijheid voor hen betekent. Ze gaven verworvenheden van onze samenleving aan, zoals dat ik mijn mening mag uiten, dat ik kan gaan waar ik wil, dat ik kan studeren, dat ik als homoseksueel hand in hand met mijn vriend over straat kan lopen. Ik stelde hen toen de vraag: Is vrijheid dan vooral ik? Of grenst mijn vrijheid aan die van jou en komt het aan op wederzijds respect en gemeenschappelijke afspraken over hoe we met elkaars vrijheden omgaan? Collectieve vrijheid dus.
De vraag in onze geïndividualiseerde samenleving is of er bij de herinrichting van de maatschappelijke orde bereidheid is en blijft tot het delen van vrijheid, maar ook van onze brede welvaart en van de macht. En hoe we dat doen, met welke spelregels, zoals Bas van Bavel uiteenzette. In de kern gaat dat over ons `sociaal contract’, dus wat we van elkaar en van de overheid mogen verwachten, bijvoorbeeld in termen van solidariteit, bescherming en vrijheden. We moeten daartoe de regels van onze verzorgingsstaat en democratische rechtsorde steeds munten. Het is de hoogste tijd om dat weer in de steigers te zetten en het sociaal contract te vernieuwen met een verhaal over onze samenleving en economie van de toekomst. Ik ben overigens hoopvol over de studenten, want de passie om aan een meer duurzame en inclusieve samenleving bij te dragen is groter dan ik in jaren als docent heb meegemaakt. Maar we moeten het wel in meer dialoog met elkaar doen.
In de Leeuwarder Courant pleitten Casper van den Berg, Theunis Piersma en Klaas Sietse Spoelstra eerder al voor samen `kathedraaldenken’ over het brede welvaartsverhaal van Noord-Nederland. Als je dan denkt aan de volgende strofes…
Ik mis hier de warmte van een dorpscafé
de aanspraak van mensen met een zachte 'g'
ik mis zelfs 't zeiken op alles om niets
was men maar op Brabant zo trots als een fries
in 't zuiden vol zon, woon ik samen met jou
't is daarom dat ik zo van Brabanders hou
… dan weet je via de Brabantse zanger Guus Meeuwis dat in Brabant een ideale voedingsbodem ligt om samen verder te bouwen aan die samenleving. Aan ons sociaal contract van geschreven en ongeschreven afspraken over rechten en plichten, over het delen van de macht, en over wat burgers, maatschappelijke organisaties, de overheid en het bedrijfsleven daarbij van elkaar mogen verwachten.
Dat is nodig, omdat veel problemen te lang vooruitgeschoven zijn en uitgegroeid tot crises die Nederland dreigen te verlammen. De tijd van geitenpaadjes en uitstel lijkt voorbij. Er is lange termijn perspectief nodig om de enorme uitdagingen aan te kunnen op het gebied van het klimaat, biodiversiteit, de energietransitie, digitalisering, vergrijzing en migratie, toename van sociale ongelijkheid, onbehagen en polarisatie, politieke versnippering en de afstand tussen politiek en samenleving, gebrek aan uitvoeringskracht en te grote complexiteit van regels. Dit kan niet alleen door de overheid worden opgepakt, maar ook niet alleen door de markt. Dit vraagt om betere samenwerking tussen het Rijk, de provincies en de gemeenten, bedrijven en groepen mensen die zich gezamenlijk inzetten, op basis van een volwassen - en daarmee bedoel ik gelijkwaardig - overleg.
Het vraagt bovendien om intense samenwerking en afstemming met andere landen, in het bijzonder binnen de EU. De veranderingen worden in het dagelijks bestaan echter gevoeld in de regio’s. Ook onze maatschappelijke kathedraal gaat dus over landsgrenzen, net als bij de Sint Jan.
Doorlopende ontwikkeling van de overlegeconomie
Hoe kijk ik tegen deze opdracht aan vanuit mijn rol bij de Sociaal-Economische Raad? We komen ergens vandaan en leunen gelukkig op sterke schouders. Sinds 1950 is de SER onderdeel van het Nederlandse samenlevingsmodel, de overlegeconomie. Het instituut heeft zich steeds doorontwikkeld en steeds opnieuw moeten uitvinden. Beginnend in een corporatistisch systeem, met verbindingen naar de samenleving via hiërarchisch georganiseerde sectoren, onder andere via stichtingen en verenigingen tot aan de oprichting van de SER.Bedrijfs- en maatschappelijke sectoren organiseerden zichzelf en werden gesprekspartner van de overheid bij het realiseren van publieke belangen zoals werkgelegenheid, goed werk en scholing. Ook toen bereikten organisaties van werkgevers en werknemers overeenstemming over hoe dat aan te pakken en verantwoordelijkheid met de overheid te delen. Ook via de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie met schappen zoals het Landbouwschap dat ook uitvoerende en regulerende taken had, maar dus bestuurd werd door maatschappelijke organisaties. Dat model veranderde door trends als individualisering en ontkerkelijking. De PBO-structuur werd als traag en belemmerend ervaren voor daadkrachtige politiek en afgeschaft. Nu kom ik mensen tegen die me zeggen, `hadden we dat Landbouwschap nog maar, dan was de landbouw/stikstofcrisis niet zo groot geworden’. Vrij weinig mensen willen precies terug naar vroeger, maar de waarde van samenwerken, dialoog en commitment om ook in de uitvoering samen problemen op te lossen wordt node gemist. Teveel uitvoering loopt vast.
De SER-agenda ontwikkelde zich ook: duurzaamheid werd al vroeg –vlak na de Club van Rome – begin jaren zeventig op de agenda gezet, maar door economische crises en werkloosheidsproblemen weggedrukt om vervolgens later stevig terug te komen. Met het Energieakkoord in 2014 als resultaat. Het maatschappelijk midden kan dus ook een agenderende functie hebben. Recent zien we dat bij onderwerpen als diversiteit, vrouwen aan de top en preventie. Tegelijkertijd is er een voortdurende legitimiteitsvraag in onze gefragmenteerde samenleving. Steeds meer partijen doen mee, zoals bij het Klimaatakkoord de natuur- en milieuorganisaties en bij het Preventieakkoord de zorgorganisaties, maar de vraag wie wel en niet meepraat ligt ook scherper op tafel.
Vreemd is dat niet. De oproep van het kabinet zo’n tien jaar geleden om te komen tot een participatiesamenleving leek ook een opening tot een antwoord op de vraag hoe mensen breder kunnen meedoen. Van iedereen werd gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Omdat dit gepaard ging met pijnlijke bezuinigingen op essentiële voorzieningen pakte dit echter meer uit als “zoek het zelf maar uit” en afschuiven op het individu. Je moet de samenleving echter zo inrichten dat een mens zijn waardigheid behoudt en fatsoenlijk kan leven. Echte samenwerking kun je actief stimuleren en ondersteunen. Zo ontstaan nieuwe samenwerkingsvormen, zoals in lokale energiecoöperaties. Overal is potentieel aanwezig, in elke wijk en regio. Vooral de eerste stappen - om het potentieel te onderzoeken, te vragen wat mensen nodig hebben en om hen bij elkaar te brengen - kan om een interventie vanuit lokale overheden en/of al lopende private initiatieven vragen.
De oude maatschappelijke structuren zijn verzwakt, al vertegenwoordigen de sociale partners nog steeds een groot deel van ondernemend en werkend Nederland. In de SER komen nu ook zetels die voor het ZZP-geluid geoormerkt zijn. Maar de wereld verandert snel en laten we beseffen dat ook bedrijven, klein en groot, samenlevingen vormen. Het zijn werkgemeenschappen waarin mensen met verschillende achtergronden elkaar ontmoeten en samenwerken aan gezamenlijke organisatiedoelen. Al sinds de middeleeuwen werd door mensen met hetzelfde beroep samengewerkt in gilden waarin kennis en ervaring werden uitgewisseld. Meesterschap gaat over het streven om jezelf te verbeteren in een vak, waarin je meester wilt worden. Organisaties kunnen dat belemmeren of stimuleren. Participatie en medezeggenschap versterken dan de rol van de professional. In tijden van arbeidsmarktkrapte groeit de werkdruk, maar er kunnen ook evenwichtiger arbeidsverhoudingen ontstaan waarin de professionele ontwikkeling van vakmensen als bron van productiviteit en innovatie worden gefaciliteerd. Dat is een discussie in de SER waarbij we van de werkvloer tot in de raad de meerstemmigheid willen organiseren én meewegen in besluiten over onze toekomstige arbeidsmarkt.
Kijkend naar de zojuist geschetste korte geschiedenis van onze overlegeconomie en de rol van de SER in het poldermodel zie ik twee opdrachten bij het bouwen aan de - maatschappelijke - kathedraal van Brabant en Nederland: een inhoudelijke en een institutionele. Ik loop ze langs.
Brede welvaart en SDG’s leidraad voor lange termijn agenda en institutioneel herontwerp
Eerst de inhoudelijke agenda, vanaf deze plek wellicht `de liturgie’. We zitten in de overgang naar een ander type samenleving. We bevinden ons aan het einde van het industriële model gericht op materiële groei, wat ook ten koste ging van natuurlijke en menselijke hulpbronnen. Maar, we kwamen uit een tijd van overvloed aan natuurlijke hulpbronnen en schaarste aan geld. Dat is nu andersom en dat vergt lastige afwegingen rond een circulaire economie gericht op meer zelfvoorziening en nadruk op kwalitatieve of selectieve groei.Binnen de SER definiëren we brede welvaart al langer als profit, people en planet, hier en nu, maar ook later en elders. Als Universiteitshoogleraar Brede welvaart aan de Tilburg University verdiep ik met mijn collega’s hoe welvaart naast de financieel-economische dimensie, ook een sociaal-maatschappelijke en ecologische dimensie verbindt. Wat de uitruilen ertussen zijn. Toename van het bruto binnenlands product betekent niet automatisch dat iedereen ook beter af is en gezonder wordt, en ook niet dat de kwaliteit van de leefomgeving of de sociale cohesie in de stad verbeteren. In welk land/Brabant willen we leven? En wat betekenen onze keuzes voor mens en natuur elders in de wereld? Hoe zorgen we ervoor dat onze kinderen en hun kinderen nog veilig en gezond kunnen wonen en werken? Zullen zij ons bewonderen om onze moed de systemen te veranderen? Gaan zij ons als goede voorouders zien?
Brede welvaart is een gezamenlijke zoektocht, met u, hoe we dit concreet werkbaar maken. Wat betekent dat de komende tijd? Vanuit goed voorouderschap zal dit moeten leiden tot keuzes voor bestaanszekerheid, onze leefomgeving, duurzame ontwikkeling en ons verdienvermogen die lastig maar ook rechtvaardig zijn, leaving no one behind. Daarbij geldt: niet alles kan, en zeker niet tegelijk, maar we zullen lusten en lasten moeten delen.
Terecht stellen het Planbureau voor de Leefomgeving en onder meer mijn Tilburgse collega Herman Vollebergh dat je hierbij scherpe doelen en subdoelen moet stellen. Anders blijft brede welvaart te vrijblijvend en een `feel good’ begrip. Er is een groeiende beweging van bedrijven en organisaties die de duurzame ontwikkelingsdoelen oftewel de SDG’s in hun strategie, corebusiness en beleid integreert. Zo ook VNO-NCW en MKB-NL. Voor elk van de SDG’s zijn subdoelen en indicatoren geformuleerd. Zoals rond 55% minder CO2 uitstoot en de halvering van armoede in 2030. Dat leidt tot lastige keuzes rond het verdelen van schaarse middelen.
Een economie die is gericht op brede welvaart moet op een goede manier geworteld zijn in de samenleving. Brede welvaart is namelijk niet alleen een denkmethode, het is vooral een doe-methode om tot gedragen en integraal afgewogen oplossingsrichtingen voor concrete verdelingsvraagstukken te komen. Dat leidt dan tot onze tweede opdracht, de institutionele opgave. Oftewel: wie is er welkom in de kathedraal, wie kan en mag er meedoen en hoe?
Denk bijvoorbeeld aan een rechtvaardige klimaattransitie. Dat gaat over ecologie (gasgebruik, energietransitie), economie (inflatie, het creëren van nieuwe verdienmodellen) en sociaal beleid (koopkracht, armoede). Brede welvaart betekent hier niet alleen het faciliteren van de goed geïnformeerde burger die de weg in het groene subsidiedoolhof goed heeft weten te doorlopen, maar juist ook het ondersteunen van kwetsbare huishoudens en middenstanders die nauwelijks kunnen rondkomen in regio’s met veel tochtige label G-woningen en winkelpanden. En het faciliteren van energiecoöperaties en andere burgerinitiatieven. De overheid kan en moet het niet alleen doen. In de polder sloten we al het klimaatakkoord in samenwerking tussen sociale partners, natuur- en milieuorganisaties en anderen. Dat is niet meer weg te denken binnen ons institutioneel arrangement. Dat geldt ook regionaal en lokaal.
Een ander voorbeeld is het lopende SER-traject over het beperken van sociaal-economische gezondheidsverschillen. Een advies dat voor de zomer uitkomt. Er zijn forse verschillen. Mensen met minder scholing leven meer dan 4 jaar korter dan academici. Dit gaat over veel meer beleidsterreinen dan de zorg alleen. Een sluitend sociaal vangnet gebaseerd op een toereikend bestaansminimum, een kwaliteitsvolle leefomgeving en goede woningen hebben invloed op de gezondheid van mensen. En kijk ook naar de zogeheten voorkant, de eerste 1000 dagen van kinderen. Als we ervoor zorgen dat zij een goede en gezonde start hebben van hun leven, dan voorkomen we sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Ook hier is niet alleen de overheid aan zet, maar ook bedrijven via goede arbeidsomstandigheden en preventie, maatschappelijke instellingen en burgerinitiatieven rond zorg, onderwijs of opvang. Bij de SER voeren we de nationale dialoog met die maatschappelijke partners en proberen we tot gedragen oplossingen te komen.
Het punt is, we hebben - zeker in deze tijd - breed gedragen consensus nodig over belangrijke verdelingsvraagstukken, zoals kansengelijkheid, een fair share ten aanzien van ons grondstoffengebruik, de manier waarop Nederland klimaatneutraal moet worden, diversiteit en inclusie, gedragen door een voorspelbaar en eerlijk stelsel van regelingen en voorzieningen, zoals het belastingstelsel, de sociale zekerheid en de gezondheidszorg.
Ook bij de oude kathedralen was en is er soms crisisbouw nodig. Als het dak lekt, als er brand is geweest of als fundamenten vervanging behoeven. Zonder dak zitten mensen niet in de regen in een kathedraal. Dan is er noodbouw nodig, met uitzicht op een verbouwde, droge kathedraal. Breed welvaartsdenken biedt mensen lange termijn zicht op goed samenleven voor iedereen. Rennen van crisis naar crisis doet dat niet.
De SER heeft hierbij een belangrijke rol te vervullen naar mijn mening: wij kunnen verder kijken dan de waan van de dag en juist in gezamenlijk dialoog nadenken over een langjarige richting. Tegenwoordig wordt wel een lege stoel aan tafel gezet om de toekomstige generatie - symbolisch - een eigen plek te geven. Klimaatminister Rob Jetten heeft een lege stoel op heel hoge poten staan, die daarmee zowel de toekomstige generatie als de zeespiegelstijging aan tafel neerzet. Maar een stoel praat niet. De SER heeft daarom een permanent Jongerenplatform met brede vertegenwoordiging van vele jongerenorganisaties. Die praten echt mee, kan ik u vertellen. Ze bepleiten een generatietoets voor toekomstbestendiger beleid. Helaas weet het kabinet nog steeds niet hoe dat waar te maken, ondanks de toezegging.
De lange termijn moet weer boven de korte termijn worden geplaatst om te voorkomen dat Nederland verder vastloopt in het crisisdenken. Ik citeer: “Nederland kan bloeien als een open samenleving, die wordt gekenmerkt door ruime kanalen van sociale mobiliteit, gelijkwaardigheid, een relatief egalitaire verdeling van kansen, inkomens en vermogens, een groot vertrouwen in instituties, een op consensus gerichte politieke cultuur, een gelijkmatig verdeelde invloed van sociale groeperingen, samenwerking tussen sociale partners en een hoge participatie- en organisatiegraad. Deze kenmerken vormen de basis voor de moderne overlegeconomie, maar staan onder druk van polarisatie en wankelend vertrouwen in instituties”. Einde citaat…
Ik citeerde Bas van Bavel uit de bundel ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de SER in 2010. Zijn woorden hadden vandaag opgeschreven kunnen zijn, al moeten we toevoegen dat er jarenlang te weinig aandacht was voor de kwaliteit van de uitvoering en de kracht van het maatschappelijk midden. Het vertrouwen in instituties daalt verder. De politiek fragmenteert. Dit zet de samenleving en de maatschappelijke verhoudingen verder onder druk.
De SER kan en wil een actieve rol spelen in het bouwen aan de benodigde institutionele mix gericht op een duurzame kennisintensieve economie met brede participatie en representatie van sociale partners en andere belanghebbenden. Hiervoor zetten we steeds meer vormen in, van dialoogtafels en enquêtes tot wellicht binnenkort burgerberaden. Essentieel is de verbinding met wat ik eerder noemde aan burgerinitiatieven, bedrijfsgemeenschappen en coöperaties. Maar eenvoudig is dat niet. Hoe bouw je daaraan in deze tijd? Willen mensen dat? Kan het nog? Hoe verhouden politiek en polder zich dan tot elkaar? Zie daar de immense opdracht als kathedralenbouwer.
Sinds mijn aantreden roep ik partijen binnen en buiten de SER op mee te doen in het gilde van kathedralenbouwers. De grote uitdagingen waar we de komende jaren voor staan vereisen naast een sterke inhoudelijke visie op de samenleving en economie van de toekomst ook institutionele aanpassingen in polder en politiek. Dus, wie aan tafel zit, hoe je via organisatie en representatie mee kunt doen, wat de regels zijn. Zelfs wanneer dit ingrijpende veranderingen vereist, als we naar de fundamenten van onze maatschappelijke kathedraal terug moeten.
Op overtuigende wijze onderbouwt Rutger Hoekstra deze institutionele opdracht in zijn boek Beyond GDP, ook op EU en mondiaal niveau. De institutionele ontwerpvragen passen naadloos bij de oproep van voorzitter Mirko Noordegraaf van de Vereniging voor Bestuurskunde in de bundel Maatschappelijke bestuurskunde gericht op het heruitvinden van de bestuurskunde via meer maatschappelijk engagement. Die verbindende rol van bestuurskundigen hebben we nodig, zeg ik ook als lid van de bestuurskundige gemeenschap.
Een vernieuwd sociaal contract
De SER kan en moet een aanjager van een vernieuwd sociaal contract zijn, van het verhaal van en voor Nederland met een rechtvaardige verdeling van brede welvaart als fundament met daarop een institutioneel arrangement waarin de samenleving een sterke positie tussen markt en overheid inneemt. Via regels van samenwerking, dialoog en consensusvorming. Opdat we niemand achterlaten.De uitdaging is weg te blijven van het overheersende korte termijn denken en de hijgerigheid van de politieke waan van de dag, maar ook van de neiging om weg te kijken van wat nog ver weg lijkt. Onderschatting van wat transities op langere termijn betekenen voor bijvoorbeeld sociale ongelijkheid. We moeten dat samen doen, in gesprek met de mensen die het betreft en niet over mensen heen.
Graag citeer ik Willem Drees bij de instelling van de SER: `Een sociaaleconomische politiek die door ons volk niet begrepen wordt, kan op den duur nimmer succes hebben. Ze kweekt misverstand en wanbegrip, waarmede wantrouwen meestal gepaard gaat.’
De opdracht aan ons – kathedralenbouwers – is om dat te voorkomen en te zorgen voor rechtvaardige maatschappelijke en economische verandering gericht op brede welvaart voor iedereen. Zodat ons sociaal contract weer klopt!