Vijf vragen over biomonitoring en sensoring voor een veilige werkplek
Werkgevers moeten ervoor zorgen dat werknemers gezond en veilig kunnen werken. Met biomonitoring en sensoring kun je veiligheids- en gezondheidsrisico’s opsporen. Hoe zit het daarbij met privacy? Vijf vragen hierover aan SER-kroonlid Saskia Klosse, hoogleraar sociaal recht aan de Universiteit Maastricht.
Corien Lambregtse
Saskia Klosse (SER-Kroonlid)
Mogen werkgevers bijvoorbeeld stoffen in de urine van werknemers meten. Mogen ze werknemers vragen om met een app op hun telefoon het risico op gehoorschade te meten? Het SER-advies Biomonitoring en sensoring: gezondheid en privacy van op de werkvloer centraal, dat op 19 juni 2020 verscheen, verkent de voorwaarden waaronder deze methoden kunnen worden toegepast. SER-Kroonlid Saskia Klosse geeft uitleg.
1. Biomonitoring en sensoring, wat zijn dat voor technieken?
Klosse: “Het zijn methoden waarmee je veiligheids- en gezondheidsrisico kunt opsporen. Met biomonitoring kun je waarden van gevaarlijke stoffen uit de werkomgeving in het lichaam meten, bijvoorbeeld in bloed, haren of urine. Sensoring gaat om sensoren in bedrijfsruimten, bedoeld om ongevallen te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om een CO2-melder in een bedrijfsruimte, een sensor die op werkkleding worden gedragen of om een app op de telefoon. Denk aan hartslag- en geluidmeters of sensoren die gevaarlijke stoffen kunnen detecteren.”
Lees door onder de foto
2. Waar worden deze technieken al toegepast?
“Stationaire sensoring wordt al veel toegepast, vooral in sectoren die met gevaarlijke stoffen werken, zoals in de petrochemie of procesindustrie. Biomonitoring wordt maar voor een beperkt aantal stoffen en in weinig situaties ingezet. Je kunt er bijvoorbeeld geen stoffen mee meten die het lichaam snel verlaten. Ook bestaan er voor biomonitoring nog nauwelijks wetenschappelijk onderbouwde grenswaarden en uitvoeringsprotocollen.”
“De enige stof waarvoor op dit moment op Europees niveau bindende biologische grenswaarden en meetmethoden zijn vastgesteld, is lood. Maar de ontwikkelingen gaan heel snel en er is veel interesse voor dit soort meetmethoden. In ons SER-advies verkennen we de voorwaarden waaronder biomonitoring en sensoring kunnen worden toegepast.”
3. Wat zijn de voor- en nadelen?
“Een voordeel is dat sensoren continu en direct uitleesbaar zijn. Zo nodig kan er direct worden ingegrepen om een gevaarlijke situatie te voorkomen. Sensoren zijn bovendien meestal klein en licht en makkelijk in werkkleding te verwerken. Ze worden dan ook wearables genoemd. Maar er zijn ook nadelen.”
‘Sensoring en biomonitoring raken aan de persoonlijke levenssfeer van werknemers’
“Sensoring en biomonitoring raken aan de persoonlijke levenssfeer van werknemers, zeker als er metingen in het lichaam worden gedaan. Het veiligheidsbelang botst hier met het privacybelang. Daarnaast is er onzekerheid over de wetenschappelijke betrouwbaarheid en precisie van sensoren. Daarom stellen we in het SER-advies dat er zwaarwegende redenen moeten zijn om deze meetmethoden in te zetten.”
4. Wanneer zou je biomonitoring en sensoring wel mogen toepassen?
“Wij verbinden er drie voorwaarden aan. De eerste is: maak een zorgvuldige afweging of de inzet ervan noodzakelijk en zinvol is. Ons advies bevat een afwegingskader met vragen over noodzakelijkheid, effectiviteit, subsidiariteit en proportionaliteit. Als de blootstelling aan een gevaarlijke stof even goed of beter via een omgevingsbeoordeling kan worden bepaald, heeft dat de voorkeur. Dit betekent dat je biomonitoring en sensoring alleen mag toepassen als er geen andere middelen zijn, of als andere middelen niet effectief zijn.”
‘Er moet wetenschappelijk worden onderbouwd dat het instrument met voldoende precisie kan meten wat het wil meten’
“De tweede voorwaarde is dat er voldoende kwaliteitswaarborgen zijn. Het gekozen instrument moet accuraat en valide zijn. Er moet dus wetenschappelijk worden onderbouwd dat het instrument met voldoende precisie kan meten wat het wil meten. Lood is vooralsnog de enige stof waarvoor op Europees niveau een wettelijke biologische grenswaarde bestaat en waarvoor is vastgesteld hoe de metingen moeten worden gedaan. Deze stof kan een voorbeeld zijn voor de invoering van wettelijke biologische grenswaarden en uitvoeringsprotocollen voor andere stoffen.”
“Derde voorwaarde is dat er bij bedrijven voldoende deskundigheid aanwezig is om het gekozen instrument op de juiste wijze toe te passen en de meetresultaten goed te interpreteren. En uiteraard is het daarbij van groot belang dat de bestaande privacywaarborgen worden nageleefd.”
“Overigens wordt ook in andere EU-staten over de wenselijkheid van wettelijke grenswaarden en uitvoeringsprotocollen gesproken. Tot nu toe vaart elke lidstaat hierbij een eigen koers, maar de Europese Commissie heeft het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk gevraagd om een overzicht te maken van het beleid rond biomonitoring in de verschillende lidstaten. Mogelijk is er een gemene deler die als basis kan dienen voor EU-beleid op dit gebied. Het is dus niet uitgesloten dat het Nederlandse beleid voor biomonitoring in de toekomst mede wordt bepaald door wat hierover in EU-verband wordt afgesproken.”
Meer lezen? SERmagazine verschijnt ook 5 keer per jaar als papieren tijdschrift.
5. Hoe wordt de privacy van werknemers geborgd?
“Een werknemer kan in ieder geval nooit verplicht worden om mee te doen met een biomonitoring-onderzoek. Daarnaast zien wij een cruciale rol voor de bedrijfsarts om de persoonlijke levenssfeer te beschermen van werknemers die wel deelnemen aan zo’n onderzoek.”
“De bedrijfsarts heeft een geheimhoudingsplicht. Hij mag de individuele uitkomst van een meting alleen delen met de betrokken werknemer. Hij kan de werkgever wel advies geven, maar alleen op basis van de uitkomsten van de metingen als geheel, en toegespitst op te nemen veiligheidsmaatregelen. Dit advies kan werkgevers helpen te voldoen aan hun zorgplicht voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden, zonder te botsen met de privacywetgeving.”