Vereniging Hogescholen LLO symposium dd. 30 mei

Keynote van Kim Putters tijdens het Werkcongres 'Leven Lang Ontwikkelen in het hbo' bij de Vereniging Hogescholen

30 mei 2024

Het gesproken woord geldt.


Dank voor uitnodiging.

In voorbereiding op uw werkconferentie heb ik alle rumoer rond het Hoofdlijnenakkoord nog eens door mijn hoofd laten gaan. U heeft er vast ook naar gekeken: wat belooft de nieuwe coalitie voor de versterking van de arbeidsmarkt en de bevordering van leven lang ontwikkelen? Ook ik moest constateren dat er weinig over gemeld staat, maar dat is bij een hoofdlijnenakkoord niet per se gek. Het boodschappenbriefje van de nieuwe minister van OCW lijkt beperkt, maar er ligt een forse opdracht. Ook naast de onderwerpen uit het Hoofdlijnenakkoord blijft er immers veel werk te doen voor bijvoorbeeld de kwaliteit en het aanbod van ons onderwijs. Het glas kan dus half vol of half leeg zijn, maar ik ben een positief ingesteld mens. 

Ik realiseerde mij bovendien in de voorbereidende beschouwingen dat ook de politiek aan het leren en ontwikkelen is. Immers, ze gaan iets heel nieuws doen. We staan aan de vooravond van nieuwe verhoudingen in de Tweede Kamer en nieuwe verhoudingen tussen kabinet en Tweede Kamer én breder: nieuwe verhoudingen tussen politiek en samenleving. Deze nieuwe verhoudingen laten ons allemaal leren en ontwikkelen, of we willen of niet. En dat geldt natuurlijk ook voor de grote maatschappelijke veranderingen in onze manieren van werken, ondernemen, leren en zorgen. Denk aan digitalisering en verduurzaming.

Het is belangrijk dat iedereen, maar ook de Haagse politiek, zich realiseert dat als de samenleving mee moet bewegen met de nieuwe verhoudingen, de mensen daarvoor wel geëquipeerd moeten worden en dat een leven lang ontwikkelen daarvoor een noodzakelijk fundament is. Als dat besef doordringt, dan komt de politieke steun voor ons onderwerp van vandaag vanzelf.

Ik ben gevraagd om met u te spreken over het belang van leven lang ontwikkelen. Waarover ga ik met u in gesprek? U bent hier allemaal naartoe gekomen voor dit thema. Dan is het benadrukken van het belang van LLO toch een beetje als preken voor eigen parochie. 
En toch… 

Ik wil u in mijn inleiding drie boodschappen meegeven. Boodschappen waarmee ik u inspiratie en een uitdaging wil meegeven voor de rest van deze dag en wellicht ook voor de komende periode. De eerste boodschap heeft betrekking op de economische urgentie van leven lang ontwikkelen: want we staan voor grote maatschappelijke opgaven en hebben nu al grote tekorten op de arbeidsmarkt. De tweede boodschap richt zich op het belang van leven lang ontwikkelen vanuit de mensen zelf en de organisatie van leven lang ontwikkelen. De derde  boodschap richt zich op de bredere noodzaak van leven lang ontwikkelen en de noodzaak dat  leven lang ontwikkelen uit de oude denkpatronen komt.

De eerste boodschap is ook de meest vertrouwde boodschap en goed om daar mee te beginnen, omdat ik daarmee ook mijn verdere verhaal kan inleiden.
 
We leven in een overgangstijd. De overgang van het industriële naar het digitale tijdperk. Wellicht: de overgang naar het tijdperk van kunstmatige intelligentie. En hopelijk vooral: het tijdperk van duurzaamheid. Zo’n overgangsperiode voelt soms als een achtbaan. We kruipen omhoog, staan soms even bijna stil en maken dan plotseling in gillende vaart een looping waar we een tijdje van moeten bijkomen. Veranderingen zijn van alle tijden en ieder denkt dat in zijn of haar tijd die veranderingen sneller gaan dan ooit. De werkelijkheid is dat de snelheid van veranderingen lastig feitelijk zijn vast te stellen. Ik ga mij daar ook niet aan wagen. Ik wil wel vaststellen dat het tempo waarin banen verschijnen en verdwijnen enorm hoog is.  Mensen zullen vaker van baan (moeten) wisselen. En we kunnen ook stellen dat de tekorten op de arbeidsmarkt structureel zijn. De huidige tekorten op de arbeidsmarkt zijn niet conjunctureel en verdwijnen niet vanzelf. Vorig jaar heeft de SER daarover een advies uitgebracht aan zes ministeries “Waardevol werk: publieke dienstverlening onder druk.” In dat advies schetst de SER oplossingsrichtingen voor de arbeidsmarktkrapte. De oplossingsrichtingen van kwaliteit van leiderschap, het inzetten van het onbenut potentieel en werkenden betrekken bij slimmer organiseren van het werk hebben allemaal een directe lijn richting de noodzaak van leven lang ontwikkelen.

De ontwikkeling van de technologie werkt ook meerdere kanten op. Zijn er straks nog piloten nodig? Hebben artsen en acteurs in de toekomst nog iets te doen, of neemt de chatbot de rol van de huisarts over en zijn acteurs vervangen door virtual reality? Werken mensen in de zorg straks samen met robots? We hebben geen idee hoe de arbeidsmarkt er over vijf jaar uitziet, laat staan over twintig of dertig jaar. We weten wel dat we iedereen hard nodig hebben om die arbeidsmarkt/economie van de toekomst vorm te geven. 

Dat brengt veel veranderingen met zich mee, en veranderen is moeilijk. Bovendien, de wijsheid is dat mensen wel willen veranderen, maar niet veranderd willen worden. In onze ambitie om LLO te stimuleren is dat een lastige randvoorwaarde waar ik nog op terugkom.

De crises en transities waar we volop mee te maken hebben leiden tot onzekerheid en als we niet oppassen, tot steeds grotere ongelijkheid. Niet iedereen beschikt over digitale vaardigheden. Niet iedereen kan zonnepanelen bekostigen of elektrisch gaan rijden. Niet iedereen heeft een beroep waarin hij of zij langer kan doorwerken zonder fysieke klachten. Er zijn groepen mensen die van transities profiteren en er zijn groepen die ervoor betalen. De vraag is: accepteren we dat er bij veranderingen winnaars en verliezers zijn? Of zetten we ons ervoor in dat we met z’n allen gezamenlijk door de transities heenkomen en de kosten en baten rechtvaardig verdelen? De inzet van de SER is dat we iedereen meenemen naar de toekomst.

De transities stellen hoge eisen aan de inzetbaarheid, de wendbaarheid en weerbaarheid van mensen. Stilstand is achteruitgang. Toch lijkt dat besef nog niet tot iedereen doorgedrongen. Nog lang niet iedereen is bezig zich een leven lang te ontwikkelen. Uit de monitor leercultuur, die de SER samen met TNO opstelt, blijkt dat gemiddeld genomen 52% van de werknemers (in de afgelopen twee jaar) een cursus heeft gevolgd. Dat aandeel is lange tijd geleidelijk afgenomen, maar neemt sinds corona weer wat toe. Het leergedrag verschilt sterk per groep. Bij mensen met een opleiding tot mbo-2 niveau heeft 37% een cursus of opleiding gevolgd, bij hbo en wo opgeleiden is dat 60%. Ook zien we een vergelijkbaar verschil tussen werknemers van kleine bedrijven tot 10 werknemers, en bedrijven met meer dan 100 werknemers. Grote bedrijven bieden meer ruimte voor scholing en ontwikkeling. Informeel leren, van taken en mensen is ook ongelijk verdeeld. Gemiddeld leert zo’n 40% van de werknemers veel taken in het werk. Bij vmbo- t/m mbo2 opgeleiden is dat slechts 30% en bij hbo/wo opgeleiden is het 46%. We zien dat nog lang niet iedereen kansen krijgt om te leren of zichzelf verder te ontwikkelen. En precies daar zit de grote ‘ongelijkheidsmaker’ van deze tijd.

Het is tijd om te beseffen dat een leven lang ontwikkelen onmogelijk alleen een individuele verantwoordelijkheid kan zijn. Het is óók een collectieve verantwoordelijkheid: van overheid, onderwijs, bedrijven en werkenden. Daar moeten we het met z’n allen over hebben. Met het oog op een sterk, toekomstbestendig vestigingsklimaat en een samenleving waarin ieder mens volwaardig mee kan doen.

In een ander advies heeft de SER vorig jaar gepleit voor aandacht voor ‘sociale innovatie’. De SER pleit ervoor om medewerkers te betrekken bij de ontwikkelingen in de arbeidsorganisatie. Onderzoek wijst uit dat technologische innovaties beter tot hun recht komen als de werkvloer meedenkt over de toepassing. Technologische ontwikkelingen, maar ook andere ontwikkelingen in de onderneming, moeten daarom samen oplopen met gedragsverandering en met de organisatie van het werk. Sociale innovatie wordt gezien als de sleutel voor een verdere groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland en voor de kwaliteit van arbeid. Een van de kenmerken van sociale innovatie is dat werkenden de kans krijgen hun talenten optimaal te ontwikkelen en in te zetten. Daarmee is sociale innovatie een ander argument voor aandacht voor leven lang ontwikkelen.

Het belang van LLO is al lang bekend. En de argumenten om LLO te stimuleren zijn ook niet nieuw. Al lang bekend is de dreiging van het grote personeelstekort als gevolg van de vergrijzing van onze beroepsbevolking. Dat hebben de demografen -en daarmee wij allemaal- al decennia aan zien komen. De druk op de arbeidsmarkt als gevolg van de vergrijzing wordt daarbij ook nog eens versterkt door de toenemende zorgvraag en veranderende behoefte aan vaardigheden. Ontwikkelingen van technologie zijn ingrijpend, springen in het oog en krijgen daarmee ook veel aandacht, ook in de redenering rond LLO. Maar er zijn meer ontwikkelingen die onder de oppervlakte van de arbeidsmarkt plaatsvinden: globalisering, klimaat ontwikkelingen, circulariteit en de ontwikkeling van een brede focus op welvaart. Ook dit zijn argumenten bij de stimulering van LLO.

En ondanks dat we de situatie hebben zien aankomen, hebben we ons er niet adequaat op voorbereid. De druk op de arbeidsmarkt overkomt ons op allerlei facetten: de economische druk op arbeidsmarkt en druk op beroepsbevolking is nog onvoldoende vertaald naar druk op personeelsbestand. De druk op de arbeidsmarkt is nog onvoldoende vertaald in de versterking van de arbeidsproductiviteit. De druk op de arbeidsmarkt is nog onvoldoende vertaald in zorg voor de kwaliteit van arbeid en het zijn van een aantrekkelijk werkgever. De druk op de arbeidsmarkt is nog onvoldoende ingezet om de “onbenutte reserve” wel te gaan benutten, om de mensen die beschikbaar zijn in het eigen personeelsbestand of op de arbeidsmarkt ook geschikt te maken voor de gevraagde werkzaamheden. 

En op al deze facetten speelt leven lang ontwikkelen een belangrijke rol. Met leven lang ontwikkelen kunnen we in ieder geval een deel van druk op de arbeidsmarkt verminderen. Met LLO kunnen we iets structureels doen aan de tekorten op de arbeidsmarkt. Met LLO kunnen we de beroepsbevolking uitrusten om de transities te dragen en plezier in hun werk te behouden. Daarmee is leven lang ontwikkelen een belangrijk economisch instrument.

Mijn eerste boodschap is dan ook dat de aandacht voor en investeringen in Leven Lang Ontwikkelen, als cruciaal instrument voor de uitdagingen op de arbeidsmarkt, urgent is voor alle betrokken partijen: werkgevers en werknemers, overheden, onderwijsinstellingen en de rest van de samenleving.

Mijn tweede boodschap heeft ook een aanloopje nodig. Ik vertel u hier nog niet zoveel wat u waarschijnlijk  niet al eerder gehoord heeft. Het belang van leven lang ontwikkelen is niet van gisteren. To say the least… We kunnen op twee manieren naar de ontwikkeling van leven lang ontwikkelen kijken:
- Je kunt leven lang ontwikkelen zien als hét voorbeeld van een transitieproces dat ondanks vele proeftuinen en pilots steeds weer vastloopt in belangentegenstellingen en ondoorzichtige en tijdelijke regelingen.
- Je kunt er ook op een andere manier naar kijken. Er is de laatste jaren enorm veel gaande op het gebied van leven lang ontwikkelen. Overal in het land draaien proeftuinen, experimenten en pilots, waarin veel organisaties en partijen met enorm veel energie samenwerken en mooie resultaten bereiken. Er valt nog veel te doen aan verdere samenwerking, maar de energie is er. 

Ik kies ervoor om de positieve kant te kiezen en me te verheugen op de ontwikkelingen die gaande zijn. In de gesprekken van de SER met georganiseerdere werkgevers en werknemers is het bewustzijn van de relevantie van LLO zonder terughoudendheid aanwezig. Bij de SER kiezen we er voor LLO niet negatief te labelen. De leden van de SER zijn volop met de stimulering van LLO aan de slag. We zien LLO als een instrument om kansen te benutten en werken en leven voor alle betrokkenen te verbeteren.

Vanuit dat gevoel van noodzaak van LLO voor de economische ontwikkeling heeft de SER-advies uitgebracht aan de formatietafel. In een reeks aanbevelingen heeft de SER benoemd welke acties de economie en de samenleving vraagt van de overheid op het gebied van leven lang ontwikkelen:

  • De overheid moet structureel investeren in LLO;
  • Bekostigd onderwijs moet een wettelijke taak krijgen voor LLO;
  • De SER pleit voor een systeem van leerrechten voor alle werkenden;
  • Er moet heldere informatie beschikbaar komen over ontwikkelmogelijkheden en over de aansluiting van vraag en aanbod.

Maar LLO is niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid. Ook andere partijen hebben wat te doen om LLO verder te integreren in onze samenleving. Ook andere partijen hebben te zorgen voor de versterking van de leercultuur. Naast de landelijke overheid is er een verantwoordelijkheid voor een groot aantal partijen:

  • regionale overheden en publieke organisaties als het UWV, de gemeentelijke sociale diensten, leerwerk-loketten en regionale werkcentra;
  • voor werkgevers- en werknemersorganisaties;
  • voor O&O fondsen en brancheorganisaties; 
  • en voor werkgevers en werknemers zelf. 

En natuurlijk is er een verantwoordelijkheid voor u, voor onderwijsinstellingen van middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs én voor private onderwijsorganisaties.

Binnen de SER wordt op dit moment verder gesproken over de aansluiting van vraag en aanbod voor LLO. Het gesprek bij de SER begint met welke vraag werknemers en werkgevers hebben. Wat is de vraag van de arbeidsmarkt, de vraag van de werkvloer en vanuit het beroepenveld? Is de vraag van het beroepenveld voldoende duidelijk? Kunnen aanbieders daar ook een programma op maken? Ook een andere vraagrichting wordt verkend: wat is het LLO-aanbod van het onderwijs en sluit dat aan bij de vraag van het beroepenveld? Er wordt niet alleen gesproken over de inhoud van het LLO-aanbod, maar ook over de organisatie en de toegankelijkheid. Kunnen werkenden een beetje makkelijk gebruikmaken van het aanbod? En dan wordt er ook nog gekeken naar het verschil in aanbod van publieke en private aanbieders.

Binnen de SER zien we de bereidheid toenemen bij hogescholen om de taak van LLO op te nemen. We zien dat er grote verschillen zijn tussen instellingen en grote verschillen binnen instellingen, tussen verschillende studierichtingen. We zien dat samenwerking voor LLO tussen beroepspraktijk en opleidingen niet altijd wederkerig is. Soms komt het beroepenveld alleen maar met een verlanglijstje en moet het onderwijs het allemaal maar regelen. Soms bestaat de bereidheid tot samenwerking eruit dat het onderwijs in de eigen omgeving blijft en de beroepspraktijk naar het onderwijs toe moet komen. En zo is er nog een wereld te winnen als het gaat om samenwerken tussen arbeidsmarkt en onderwijs.

Om die wereld te winnen is het goed dat u zich realiseert hoe die wereld eruit ziet. Het beeld van de buitenwereld van het onderwijs is dat het onderwijs in zichzelf gekeerd is. Het onderwijs is een wereld op zich:

  • Het onderwijs heeft een eigen jargon;
  • Een eigen ministerie;
  • Een eigen ov-kaart;
  • Eigen wet- en regelgeving;
  • Een eigen kalender waarin het jaar begint in augustus.

Ik ben zelf ook werkzaam als opleider en ik ken deze beelden net als u. We kunnen er ook veel op af dingen, maar daar gaat het nu niet over. Het gaat over de aansluiting van de wereld van het onderwijs op de wereld van ondernemingen en van de beroepsbevolking.

De verantwoordelijkheid van het onderwijs voor LLO en daarmee voor het op peil houden van de beroepsbevolking en de wendbaarheid van de economie is groot. Mijn waarneming is dat onderwijs die verantwoordelijkheid nog zwaarder maakt, doordat we het veelal alleen willen doen. Onderwijsinstellingen worstelen met de organisatie en inhoud van hun post-initiële programma en gaan die worsteling intern aan. Hoe verbinden we ons aanbod aan de vraag op de werkvloer? Of aan de vermeende vraag? Examencommissies willen andere dingen dan de contacten in het beroepenveld. Hoe gaan we daarmee om? En die spagaat, het verschil tussen de interne kwaliteitsnormen en de externe vraag van de arbeidsmarkt, wordt zoveel mogelijk binnen de onderwijsinstelling opgelost. Het op eigen gelegenheid overbruggen van de verschillen leidt in veel gevallen tot een uitkomst waarmee maar weinig partijen helemaal tevreden zijn.

Een vraag voor vandaag is hoe het onderwijs de verantwoordelijkheid voor opleiden en ontwikkelen van de samenleving kan delen mét de samenleving. Hoe organiseren we LLO? Hoe staan we in voor onze kwaliteitsnormen en komen we tegemoet aan de vraag van de praktijk?  Hoe verbinden we korte termijn en langere termijn opleidingsdoelen met elkaar? Het onderwijs hoeft deze vragen niet alleen te beantwoorden. Sterker nog, het onderwijs zou deze vragen niet alleen moeten willen beantwoorden. Het is aan de samenwerking van het beroepenveld en het onderwijs om LLO inhoud te geven en te organiseren. Alle partijen brengen daarvoor de eigen kennis, ervaring en belangen in. 

Het gaat hierbij niet om een houding van “u vraagt, wij draaien”. Het onderwijs is in dit proces de expert van het leerproces. Het onderwijs kan het evenwicht helpen vinden van de behoefte van de werknemers en de wens van de werkgevers. Het evenwicht tussen kortere en langere termijn. Het evenwicht tussen eigen belang en collectief belang. Onderwijs heeft de regie van opleiding en ontwikkeling in ieder geval in de initiële fase. Kan het dat ook hebben in de post-initiële fase?

Volgens mij kan het hoger onderwijs daarvoor leren van het mbo. In het mbo is er een levendig gesprek van betrokken partijen die opleidingen en werkveld verbinden in het SBB, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Ik zeg niet dat er precies zo’n organisatie als het SBB voor het hbo moet worden opgetuigd, maar het intensieve overleg tussen beroepsonderwijs, bedrijfsleven en werkgevers- werknemersorganisaties kan wel helpen om het evenwicht in de samenwerking te vinden. En als u dan toch bezig bent met zo’n organisatie, beperk het dan niet tot de post-initiële fase en geef ook de studenten een plek in de club. 
Maar misschien heeft u zelf andere ideeën over de organisatie van de samenwerking tussen werkveld en opleiding. Het is een boeiende vraag voor vandaag.

In het groeifonds project van de ‘LLO-katalysator’ wordt ervaring opgedaan met verschillende vormen van samenwerking. De LLO-katalysator is een geweldig initiatief om de samenwerking fundamenteel te onderzoeken en ervaring op te doen met verschillende varianten. U zal daar vandaag vast nog meer over horen. Maar nu al wil ik u mijn tweede boodschap meegeven: laat het aanbod van LLO aansluiten bij de vraag van mensen en van het beroepenveld en zoek daarvoor de samenwerking met de praktijk.

Mijn derde en laatste boodschap van vandaag maakt de samenwerking met de praktijk nog wat meer complex. Het belang van LLO is niet alleen economisch en op de inhoud van arbeid gericht. Het gaat bij LLO niet alleen om beroepsvaardigheden en leren hanteren van technologische ontwikkelingen op de werkvloer. De ontwikkeling van de samenleving is breder dan wat er in het beroepenveld gebeurt. We zien grote maatschappelijke ontwikkelingen waarvan de overeenkomst is dat mensen zich minder verbonden voelen met de mensen om hen heen. De verbinding met de samenleving is een groeiend aandachtspunt in tal van maatschappelijke organisaties. Niet alleen in de aandacht van de overheid of politiek, maar ook bij het maatschappelijk werk en NGO’s, bij kerken en buurtcentra en ook bij individuele burgers en ondernemers. Maatschappelijke verbondenheid maakt onze samenleving. Het gaat immers over “samen leven”.

Aandacht voor Leven Lang Ontwikkelen is dan ook breder dan “Leven Lang Leren voor je beroep”. Het is ook daarom dat we spreken over Leven Lang ‘Ontwikkelen’. Het gaat niet alleen om het  traditionele leren in een klaslokaal met een juf of meester voor de groep. LLO gaat ook om de bredere ontwikkeling van de leden van de samenleving. LLO gaat ook over persoonsontwikkeling en deelname aan de samenleving. LLO gaat ook over het benutten en waarderen van informeel leren, waar en hoe dat leren ook heeft plaatsgevonden. Met Leven Lang Ontwikkelen werken we als samenleving ook aan onze eigen gehechtheid, aan onze verbondenheid, aan het omgaan met onze diversiteit, aan onze weerbaarheid en wendbaarheid.

Het is evident dat voor deze invulling van LLO de onderwijsinstellingen niet de enige zijn met een verantwoordelijkheid. Deze vorm van LLO vul je ook niet zomaar in met een cursus of leergang. Er zijn ook geen examens ‘samenleven’. Gelukkig niet. Deze invulling van LLO is  veel breder. Deze invulling van LLO sluit aan bij de groeiende aandacht voor ‘brede welvaart’. Deze invulling doet recht aan meer competenties de we in de samenleving nodig hebben, zowel voor beroep als privé. Deze invulling van LLO heeft ook nog niet een duidelijke eigenaar. Niet in het politieke landschap, niet in de beleidsontwikkeling en niet in  de uitvoering. En we zijn daar binnen de SER ook nog volop over in gesprek.

Ook met u ga ik het gesprek graag aan over deze ambitie met LLO. Onderwijsinstellingen hebben niet de eenzame verantwoordelijkheid voor deze brede ambitie LLO. Het gaat niet om een extra diploma burgerschap of maatschappijleer. Ik wil u wel op het hart drukken dat u bij de organisatie van uw LLO-aanbod ook aandacht besteed aan dit facet van leren en ontwikkelen, van persoonsontwikkeling en samen leven, van economische en sociale ambities. Dat kan al met divers samengestelde studie- en werkgroepen en divers samengestelde teams van begeleiders en opleiders, dat kan met doorbrekende voorbeelden, dat kan door actief te zoeken naar inclusiviteit in organisatie en inhoud. U heeft vast zelf ook ideeën over hoe u de brede relevantie van LLO kunt invullen.

Interessant aspect van deze invulling van LLO is de verhouding van publiek en privaat onderwijs. Als het publieke onderwijs ook de wettelijke taak voor LLO krijgt, wat is daarvan dan de publieke meerwaarde? Kan het publieke onderwijs dat waarmaken? Hoe komt het onderwijs uit de oude denkpatronen? Ik kan me voorstellen dat de publieke verantwoordelijkheid voor een toekomstbestendig traject van scholing en ontwikkeling voor de post-initiële fase nieuwe vragen oproept. Het gaat dan immers niet alleen over de gevraagde beroepsvaardigheden, maar ook over vaardigheden die langer voor de loopbaan waarde zullen hebben en zelfs competenties die de samenleving steviger maakt. Dat zal dan afstemming vergen in de driehoek: onderwijs - arbeidsmarkt - overheid waarin geen van de drie partijen het alleenrecht heeft. Dat zal ook voor de onderwijs overheid even wennen zijn.

Kan het publieke onderwijs dit waarmaken? Dit is eigenlijk niet de juiste vraag. Het is niet de vraag óf het onderwijs dit waar kan maken, maar hóe het onderwijs dit waar gaat maken, want de vraag aan het publieke onderwijs voor LLO zal blijven toenemen. En het feit dat u hier in grote getale gekomen bent om met elkaar te zoeken naar de aanpak van leven lang ontwikkelen bevestigt mij dat het onderwijs ook zelf uit de oude denkpatronen wil komen. Mag ik als suggestie meegeven om voor een volgende werkconferentie ook te zorgen voor een brede delegatie van het bedrijfsleven en andere maatschappelijke partners? Want voor het organisatie van leven lang ontwikkelen bent u niet eenzaam verantwoordelijk, maar deelt u dat met andere partijen zoals ik eerder aangaf: werkgevers en werknemers, overheden en andere maatschappelijke organisaties. 

Ik snap dat de laatste boodschap voor de bredere inhoud van LLO de eerdere boodschappen niet eenvoudiger maakt. De economische urgentie en de wederkerige samenwerking sluit niet altijd aan bij de bredere sociale relevantie van leven lang ontwikkelen. Inclusiviteit en brede welvaart is niet meteen verankerd in de vraagkant van onderwijs en ontwikkelen. Maar de drie boodschappen: LLO voor de economie, LLO voor de werkenden en LLO voor de samenleving, hebben gemeen dat LLO een cruciale factor is voor de fundamentele veranderingen waarmee de drie domeinen te maken hebben. Met LLO ontwikkelen zorgen we ervoor dat we de veranderingen in de manier waarop we werken, leren, zorgen en samenleven (o.a. door AI) kunnen dragen. De veranderingen gaan nog steeds door, waardoor iedereen zich voortdurend moet aanpassen en de ontwikkelingen van ons allemaal aanpassingsvermogen vergen. Ook dit een belangrijk doel van een leven lang blijven ontwikkelen. Het onderwijs is daarmee een onmisbare partner om mensen en maatschappelijke veranderingen in verbinding met elkaar te houden. De SER herkent zichzelf ook in de ambitie om de samenleving te blijven verbinden met maatschappelijke ontwikkelingen. De partijen in de SER denken daarom graag met u mee in deze maatschappelijke opgave. De partijen in de SER doen ook graag met u mee.

Dat de vraag complex is, blijkt ook uit de zoektocht van deze werkconferentie van vandaag. U hoeft het allemaal niet alleen te doen. Ik heb alle vertrouwen in dat het hier verzamelde intellectueel kapitaal, de brede kennis van ontwikkeling en praktijk en de enorme ervaring in het onderwijs. U komt vandaag vast tot belangrijke inzichten die u én Nederland verder helpen. Ik wens u daarbij veel succes en hoop dat u mij over uw resultaten informeert.

 

Medezeggenschap: dit is het en zo ga je ermee werken

Medezeggenschap: wat is het, waarom is het belangrijk en hoe kun je het zelf vormgeven? Meer over de verschillende vormen en praktische tips.