Brede welvaart omvat alles wat mensen van waarde vinden. Het gaat over de kwaliteit van leven in het hier en nu, maar ook over de effecten van onze manier van leven op elders en later. Joks Janssen (hoogleraar Brede welvaart in de regio), Ingrid Robeyns (hoogleraar Ethiek van Instituties) en Sarah van Hugte (SER-projectleider) over de noodzaak om te streven naar brede welvaart voor iedereen. Vanuit regionaal, ethisch en sociaaleconomisch perspectief.
Tekst: Corien Lambregtse | Leestijd: 9 minuten
Aan het woord:
Joks Janssen,
Professor of Practice aan Tilburg University
Sarah van Hugte,
projectleider Brede Welvaart bij de SER
Ingrid Robeyns,
hoogleraar Ethiek van Instituties aan de Universiteit Utrecht
Brede welvaart is een begrip dat in Nederland is uitgevonden. Misschien wel door de SER, want die gebruikt deze term al meer dan dertig jaar. In de net herijkte doelstelling van de SER staat het streven naar brede welvaart zelfs centraal.
Sarah van Hugte, projectleider Brede welvaart bij de SER, ziet dat als een cruciale verandering. “Het streven naar brede welvaart betekent dat samenleving, economie en milieu met elkaar in balans moeten zijn. Daar werken we aan via de lijnen van ondernemerschap, waardig werk, duurzame groei en een inclusieve samenleving met een evenwichtige inkomensverdeling. De nieuwe doelstelling dwingt de SER om een breder perspectief te hanteren. Het gaat erom dat we bij elk advies bedenken wat het effect is van beslissingen op toekomstige generaties en andere landen, en op basis daarvan afwegingen maken, met de intentie om brede welvaart hier en nu, later en elders dichterbij te brengen.”
Joks Janssen ‘Bewoners in de plattelandsregio’s voelen zich achtergelaten en vergeten’
De SER is bezig om een stappenplan te ontwikkelen dat in elk adviestraject de sturing op brede welvaart aan de orde stelt. “Een mooi voorbeeld is wat het SER-Jongerenplatform doet. Uit hun adviezen en verkenningen blijkt dat veel negatieve effecten van beleid zich de laatste jaren hebben opgestapeld bij jongeren, waardoor hun toekomstperspectief onder druk is komen te staan. Het beleid van de afgelopen decennia heeft te weinig rekening gehouden met toekomstige generaties. Het wordt tijd dat we dat anders gaan doen. Daar willen we als SER aan bijdragen, vanuit een breed maatschappelijk perspectief.”
De Friese paradox
Hoe leg je eigenlijk aan mensen op straat uit wat brede welvaart betekent en waarom we daarnaar streven? Joks Janssen is praktijkhoogleraar ‘Brede welvaart in de regio’ aan Tilburg University. Hij legt het uit als de randvoorwaarden die nodig zijn voor kwaliteit van leven. “Heel veel voorwaarden voor brede welvaart worden bepaald op het niveau van de dagelijkse leefomgeving van mensen en daarmee op regionaal niveau. Daarom is het belangrijk om naar regio’s te kijken. Het gaat niet alleen om materiële welvaart, maar ook om factoren als werk, scholen, woningen en de kwaliteit van de leefomgeving.”
De brede welvaart is volgens hem niet alleen in sociale zin maar ook ruimtelijk ongelijk verdeeld. “Er bestaan veel verschillen tussen gebieden. Dat blijkt ook uit de regionale Monitor Brede Welvaart van het CBS. Kijk je puur naar het bruto binnenlands product (bbp), dan scoort de Randstad significant het hoogst. Zet je de bril van brede welvaart op en let je ook op thema’s als gezondheid en sociale contacten, dan zie je andere regio’s in Nederland oplichten.”
Een mooi voorbeeld is volgens Janssen het verschil tussen Rotterdam en Friesland. “De regio Rotterdam scoort vrij hoog als het gaat om traditionele economische indicatoren: inkomen en bbp. Dat is dus de smalle welvaart. Maar kijk je breder, bijvoorbeeld ook naar de kwaliteit van de leefomgeving, dan scoort Rotterdam ver onder het landelijk gemiddelde. In Friesland liggen het bbp en de inkomens gemiddeld weliswaar lager, maar daar staan vrij hoge scores tegenover op bijvoorbeeld gezondheid, sociale contacten, kwaliteit van de leefomgeving en aanwezige natuur. Dat noemen ze de Friese paradox: mensen in Friesland verdienen minder, maar zijn gemiddeld gelukkiger dan in veel andere Nederlandse regio’s.”
Economische koek
Janssen onderscheidt grofweg vier soorten regio’s in Nederland. “De eerste categorie bestaat uit regio’s die het op alle indicatoren van smalle en brede welvaart goed doen. Een voorbeeld is Utrecht: een relatief groene regio waar bovengemiddeld veel theoretisch opgeleiden wonen. De tweede categorie bestaat uit regio’s die goed scoren op de traditionele welvaartsindicatoren, maar slecht op de brede welvaartsindicatoren.
Denk aan regio’s als Rotterdam en andere delen van de Randstad. Als derde zijn er regio’s waar de materiële welvaart wat onder het gemiddelde ligt, maar die goed scoren op brede welvaart. Dat zijn vooral traditionele plattelandsgebieden: delen van Friesland, Drenthe en Overijssel. De vierde categorie regio’s scoort slecht op smalle én op brede welvaart: de rode gebieden op de kaart van het CBS, aan de randen van Nederland, zoals Noord-oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen, maar ook oude industriegebieden als Parkstad Limburg.”
Het probleem van die vierde categorie is dat het gebieden zijn die een demografische en economische motor missen. Janssen: “Je ziet dat jonge mensen er wegtrekken, waardoor de bevolking sneller vergrijst en ontgroent en de achterstanden op het gebied van armoede, gezondheid en wonen zich steeds verder verdiepen.”
Sarah van Hugte ‘Samenleving, Economie en milieu moeten met elkaar in balans zijn’
Het neoliberale, economische beleid van de afgelopen dertig, veertig jaar heeft die achterstanden volgens hem versterkt. “Er is vooral geïnvesteerd in gebieden die al sterk zijn. Het idee was: als we daar maar voldoende investeren, vergroot dit de totale economische koek en profiteert uiteindelijk iedereen. Dit zogeheten ‘trickle down’-effect blijkt echter heel beperkt te zijn. In de afgelopen twintig jaar is de tweedeling tussen kansarme en kansrijke regio’s alleen maar toegenomen.”
Begrenzing van extreme rijkdom
Ingrid Robeyns, hoogleraar Ethiek van Instituties aan de Universiteit van Utrecht, ziet ongelijkheid in welvaart als een ernstige bedreiging voor de democratie en de sociale cohesie. In haar net verschenen boek ‘Limitarisme’ onderzoekt ze hoe het komt dat de kwaliteit van leven van de armen en kwetsbaren er de laatste decennia op achteruit is gegaan, terwijl de rijken steeds rijker worden. “De kloof wordt groter, ook in Nederland. De grens om in de Quote 500 te komen, lag dit jaar op 120 miljoen. In 2016 was dat nog 30 miljoen. Meer dan tien procent van de rijkste Nederlanders is zelfs miljardair.”
Robeyns pleit voor de begrenzing van (extreme) rijkdom en daarmee voor een eerlijkere verdeling van brede welvaart. Of beter gezegd: voor meer kwaliteit van leven. “Buiten Nederland kent niemand het begrip brede welvaart. Ik vraag me af waarom wij die term gebruiken. In het internationale debat gaat het over quality of life of over de well-being economy. De kern is dat het niet alleen over materiële welvaart gaat, maar over veel meer. Bijvoorbeeld over mentale gezondheid, zinvol werk en de afwezigheid van stress.”
Tegen eigen vermogen is Robeyns niet. “Het is heel goed als iedereen wat vermogen heeft. Omdat je dan je kapotte wasmachine kunt vervangen, vooruit kunt plannen en initiatief kunt nemen. Het is belangrijk dat mensen genoeg geld hebben om zich niet sociaal buitengesloten te voelen. Maar boven een bepaald bedrag voegt rijkdom niets meer toe. Je kunt erover discussiëren of dat 1 miljoen of 10 miljoen moet zijn, maar het belangrijkste is dat we het er met elkaar over gaan hebben.”
Ingrid Robeyns ‘Iedereen kan iets bijdragen aan een samenleving waarin kwaliteit van leven centraal staat’
Dat de SER bij het streven naar brede welvaart ook naar later en elders kijkt, vindt Robeyns een goede zaak. “Je kunt als land een hoog bbp hebben, maar als dat niet ecologisch duurzaam is leg je de rekening neer bij toekomstige generaties én bij andere landen. Dat is onrechtvaardig. Kwaliteit van leven gaat over de verdeling van welvaart binnen Nederland, maar ook over de vraag of we genoeg overlaten voor volgende generaties. En of het wel houdbaar en moreel wenselijk is dat onze kwaliteit van leven zo hoog is, terwijl we veel meer zouden kunnen doen om de kwaliteit van leven elders in de wereld te verhogen.”
Ze kent voorbeelden van landen die het anders doen. “Schotland, Nieuw-Zeeland, IJsland, Wales, Finland en Canada hebben zich aangesloten bij de internationale Well Being Economy Alliance. Zij werken met indicatoren die niet de economische welvaart, maar de kwaliteit van leven meten. Daar sturen zij op in hun beleid. Volgens die visie moet de economie het menselijk en ecologisch welzijn dienen, in plaats van andersom. Wat daar gebeurt is fascinerend. De overheden overleggen onderling en zoeken welk soort beleid kwaliteit van leven verbetert, in plaats van in te zetten op economische groei. Tegelijkertijd zien we wel dat het voor die landen ook nog echt zoeken is: dit nieuwe paradigma heeft tijd nodig om zich te ontwikkelen.”
Rechten en plichten
De grote winst van de aandacht voor brede welvaart is volgens Robeyns dat het niet alleen over economische groei, bbp en koopkracht gaat, maar over alles wat ertoe doet. “Inkomen is geen doel, maar een middel om kwaliteit van leven te bereiken. Mensen verschillen in wat ze nodig hebben om kwaliteit van leven te hebben. Jongeren hebben voor kwaliteit van leven iets anders nodig dan ouderen en ook weer iets anders dan mensen met een beperking. Voor mensen in de stad vergt kwaliteit van leven iets anders dan voor mensen op het platteland. Persoonlijke factoren, sociale factoren, omgevingsfactoren en regionale factoren bepalen wat iemand nodig heeft. Met al die verschillen moet in het beleid rekening worden gehouden.”
De afgelopen decennia is onder invloed van het neoliberale gedachtegoed zo ongeveer het tegenovergestelde gebeurd, stelt Robeyns. “Kenmerkend voor dat denken is dat rijkdom en succes als persoonlijke verdienste worden gezien en armoede als een gevolg van persoonlijk falen. Ook heeft het neoliberalisme een groot vertrouwen in marktmechanismes. Er wordt verondersteld dat competitie beter werkt als mechanisme voor het creëren van welvaart dan de overheid. Dergelijke aannames hebben een aantal van de problemen veroorzaakt waar we nu met z’n allen mee worstelen.”
Ze ziet dat de tijdgeest nu verandert. “Links en rechts zijn het erover eens dat we brede welvaart willen. Een samenleving waarin iedereen de kans krijgt om mee te doen. Het neoliberale tijdperk nadert zijn eind. Het wordt tijd voor een nieuw sociaal contract. Nee, geen geschreven contract, het gaat om de onderstroom in de samenleving. De opvattingen die we met elkaar delen. Wat kunnen we als burgers van de overheid verwachten en wat willen mensen voor elkaar doen? Wat geven we zelf aan het collectief en wat mogen we als individu van het collectief verwachten aan steun en maatregelen? Wat zijn onze rechten en onze plichten?”
Dat nieuwe sociaal contract kan volgens haar niet alleen van de overheid komen. “De overheid kan de samenleving niet alleen veranderen, daar zijn ook bedrijven en burgers voor nodig. Iedereen kan iets bijdragen aan een samenleving waarin kwaliteit van leven centraal staat. Iedereen kan iets doen tegen onrechtvaardigheid. Bijvoorbeeld door lid te worden van een organisatie die iets wil bijdragen aan de samenleving. Want we zijn allemaal onderdeel van een groter geheel.”
Transities als gelijkmaker
Terug naar de regionale verschillen. Volgens Janssen begint in Den Haag het besef door te dringen dat de spotlights de afgelopen decennia wel erg eenzijdig op de Randstad waren gericht en dat brede welvaart om een eerlijkere verdeling van geld en kansen vraagt. “In plattelandsregio’s en aan de randen van Nederland zien we het aantal voorzieningen afnemen. Dat gaat over openbaar vervoer, maar ook toegang tot zorg, huisartsenzorg en onderwijs. Het leidt ertoe dat mensen daar zich achtergelaten en vergeten voelen.”
De regionale verschillen moeten worden verkleind, vindt Janssen: “Dat vraagt een andere beoordeling van rijksinvesteringen. De afgelopen decennia is vanuit een smal welvaartsperspectief puur naar financieel economisch rendement en efficiency gekeken. Natuurlijk heeft een investering het meeste rendement in gebieden die economisch al goed draaien. Maar er is ook nog zoiets als rechtvaardigheid.”
Volgens hem begint daarnaast ook steeds meer het besef door te dringen dat alle regio’s in Nederland nodig zijn om grote opgaven als de duurzaamheidstransities, klimaatadaptatie en de stikstofcrisis op te lossen. “We kunnen met de transities twee kanten op: we kunnen de verschillen vergroten of verkleinen. Ik denk dat we de dure plicht hebben om de transities te gebruiken om de brede welvaart in alle regio’s te versterken en te zorgen dat iedereen meedoet.”
Bij wie het initiatief moet liggen? “Het Rijk en de regio’s hebben elkaar nodig. It takes two to tango. Den Haag moet beleid ontwikkelen waardoor regio’s zelf invulling kunnen geven aan hun eigen brede welvaartsagenda. Iedere regio heeft zijn eigen opgaven. Daarin spelen provincies en gemeenten een grote rol, en ook het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Maar het is ontzettend belangrijk dat ook burgers en burgercollectieven een plek aan tafel krijgen, en eigenlijk ook de toekomstige generaties. Zij moeten meepraten over welk beleid een regio wil, bijvoorbeeld als het gaat over wonen of de toekomst van de landbouw. Als we brede welvaart serieus nemen, moeten we de burgers centraal stellen en de burgerparticipatie versterken. Laat mensen in een regio aangeven wat voor hen kwaliteit van leven is en waarin ze willen investeren. Misschien niet in nog meer economische groei, maar in sociale, culturele of meer ecologische kwaliteiten van de regio.”
De SER heeft dit jaar gewerkt aan een toekomstvisie gebaseerd op het idee van brede welvaart. In de visie, met als titel ‘De economie van de toekomst’, is de economie geen doel op zichzelf, maar een middel om de brede welvaart te versterken. De SER wil hiermee input leveren voor het nieuwe coalitieakkoord. De visie wordt uitgewerkt in een agenda met concrete thema’s waar de SER de komende jaren ook zelf mee aan de slag gaat.